‘Hier staan ze
naast je

‘Hier staan ze
naast je

Het verhaal van mevrouw Gisolf

Mevrouw Gisolf sprak op 20 september 2019 met een vrijwilliger over haar verblijf en haar gedachten over de toekomst, vlak voordat zij vanuit het hospice naar een verpleeghuis ging.

‘Ik ben hier twee dagen voor mijn verjaardag gekomen. Je zit zo vol met emoties. Dan ga je hier heen met het idee om te sterven. Ik was natuurlijk heel erg ziek. Ik kon niet staan, ik lag maar te slapen. Maar ik heb altijd het gevoel gehad: zit ik wel goed op mijn plaats. Ik had zelf niet in de gaten dat ik dood zou gaan. Want dood gaan dat is toch heel anders? Meer pijn of meer tja, ik weet niet hoe ik dat moet zeggen. Soms deed ik mijn ogen dicht en dan dacht ik: nu is het gebeurd. Ik ben eigenlijk een kasplantje. Ik bedoel, ik heb hartfalen, zuurstofgebrek, herseninfarct gehad…, lopen gaat niet goed. Ik kan wel denken, maar als iemand me niet laat uitpraten dan kijk ik diegene aan en dan weet ik niet meer wat ik wil zeggen’.

Bent u vanuit uw appartement hier gekomen?

‘Nee, gelijk vanuit het ziekenhuis. Ik ben al lang niet meer thuis geweest. Ik zou zo graag terug willen. Maar nu is er een plekje in Putten, dat noemen ze dan een studio. Een kleinere kamer dan hier, met eigen badkamer. Vlakbij mijn dochter. Voordat ik hier kwam had ik hulp van thuiszorg. Maar ja, ik kan niet meer alleen zijn’.

 

Hoe vond u de zorg hier?

‘Prima! Ze zijn allemaal lief en aardig en niks is te veel. Ik had geen trek meer ín eten maar de laatste tijd gaat het veel beter. Ik mag zelf kiezen wat ik wil eten, er is altijd verse groente. Zo had ik van de week spruitjes zien liggen, en ik zei: ‘Nou, daar heb ik trek in.’ De andere mensen hebben toen ook spruitjes gehad. Niks is hier te veel. Voor mij was het dubbel natuurlijk. Soms vroeg ik twee keer wat en dan zeiden ze dat ik me daar niet voor hoefde te schamen, dat ze dat heel gewoon vinden.
Dan word je toch weer wat beter en mag je weer weg. Als mijn haar goed zit en ik een beetje opgetut ben, dan denk ik: ik wil de stad wel in. Dan ga ik met een vrijwilliger of met mijn dochter, in de rolstoel, boodschapje doen, iets drinken bij een klein restaurantje…’

 

Contemplementaire zorg

‘Ja, dat is zo’n lastig woord. Ze komen voor de massage van mijn handen en voeten. De predikant heeft ook gevraagd of ik behoefte aan gesprekken had, want ik ben op een christelijke school geweest, dat was in de oorlog. Maar met de Duitsers en mijn katholieke huwelijk, tja. Ik zal zeker de zorg hier missen. In het verpleeghuis is het veel drukker met minder personeel. Hier staan ze naast je. Heb je verdriet dan proberen ze met je te praten, over het sterven en zo. Dat is moeilijk onder woorden te brengen en te bedenken dat dood bij het leven hoort. Maar het stukje naar de dood moet je toch alleen doen. Je moet het alleen verwerken, maar het is heel prettig dat er mensen zijn die jouw gevoel proberen te begrijpen’.

Hoe vindt u de overgang van hospice naar studio?

‘Ik heb geen benul van wat mij te wachten staat. Ik ben zo afhankelijk van anderen. Ik ben blij dat ik ‘hieruit gegroeid ben’, om het maar zo te zeggen. Want ja, je ziet er hier meer gaan dan komen. Ik heb al een hoop mensen gezien waarvan ik denk… ja, hè. Dan zit je eerst samen aan de keukentafel te eten, dat was dan even echt gezellig, we hadden stof genoeg om te kwekken, dus ja… En nu ben ik opgeknapt… en ben blij en dankbaar dat mijn gezondheid zo ver is dat ik weg ga. Ik heb het er wel moeilijk mee. Gelukkig heb ik mijn zonen en dochter en schoonzonen die meedenken over hoe het nu verder moet. Maar het liefst ging ik toch naar mijn eigen huis. Psychisch heb je zoveel te verwerken. Mensen gaan in de kist naar de auto en dan weg. Ik zie ze gaan. En dan denk ik, nu ben ik aan de beurt. Maar daar is nog geen sprake van’.

 

Bent u klaar met het leven?

‘Nee, ik wil nog leven. Die wil heb ik altijd gehad. Vooral na mijn hartfalen… nee ik hoef niet dood. Terwijl ik toch een periode heb gehad waarin ik dacht, wat doe ik hier? Ik kan niks meer, ik kan net zo goed dood zijn. Maar nu ben ik zover dat ik denk: ik heb toch nog kinderen en kleinkinderen en achterkleinkinderen, die komen steeds langs. Niet dat het dát is hoor, laat ik maar zo zeggen: ik ben blij dat ik nog niet in een kist lig. Als mijn dag bestaat uit moe zijn en slapen, dan heb ik geen doel meer en wil ik inslapen. Ik weet wat lijden is, dus ik hoop dat ik in mijn slaap mag overlijden. Afwachten. En in het hiernamaals heerst vrede en gezelligheid’.

'In het verpleeghuis is het veel drukker met minder personeel. Hier staan ze naast je. Heb je verdriet dan proberen ze met je te praten, over het sterven en zo.'

mevrouw Gisolf